Franz Schubert (1797-1828)

Franz Schubert is wellicht een van de meest onfortuinlijke componisten uit de vroege 19de eeuw. Hij werd geboren op 31 januari 1797 in een buitenwijk in Wenen, als twaalfde kind van Franz Theodor en Maria Elisabeth Katharina Vietz. Zijn vader was een onderwijzer wiens bescheiden woonst ook als klaslokaal dienst deed en die er amper in slaagde om genoeg bij elkaar te schrapen om zijn gezin te kunnen onderhouden.

Schubert zelf was niet gezegend met zijn uiterlijke verschijning en dat was wellicht één van de vele redenen waarom hij zichzelf vaak ongelukkig voelde. Niet alleen was hij met zijn 1m52 klein van gestalte, hij werd ook omschreven als gezet, met een korte nek en korte, dikke vingers die wonderlijk wel voor een schitterend pianospel zorgden. Zijn vrienden gaven hem zelfs de bijnaam “Zwammetje” omwille van zijn merkwaardige, gedrongen gestalte.

Hoewel hij er vlot in slaagde om vlot vrienden te maken, was hij toch eerder teruggetrokken en verlegen en liep hij vaak met opgetrokken schouders, wat zijn kleine gestalte nog meer in de verf zette. 

Een ongeëvenaard talent

Franz Schubert kreeg op zijn zevende pianolessen van zijn oudere broer Ignaz, mogelijk ook zijn allereerste lessen in de muziek. Van lange duur waren die lessen echter niet, want al na enkele maanden liet de jonge Franz aan zijn broer verstaan dat hij ver genoeg stond om zijn eigen weg te vinden.

Op zijn achtste begon zijn vader hem ook vioollessen te geven. Ook hier maakte hij vordering en was hij snel in staat om vlot in viool duetten mee te spelen. Muzieklessen buiten de familie Schubert lieten dan ook niet lang op zich wachten, hoewel de nieuwe leraar, Michael Holzer die koormeester en orgelist was in de parochie, moest toegeven dat ook hij weinig kon toevoegen aan Schubert’s talent en begaafdheid. Het was duidelijk dat het muzikale talent van Schubert ongeëvenaard was bij zijn tijdgenoten.

Behalve piano en viool, leerde Franz ook de altviool bespelen, en het was als altviolist dat hij, samen met twee broers en zijn vader, deel uitmaakte van het familie ensemble.

Zijn eerste composities schreef hij trouwens voor zijn familieleden, en op zijn tiende componeerde hij al voor de lokale kerk, waar ook zijn zangtalent steeds meer opviel. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij op zijn 11de een beurs kreeg voor het koor van de Weense Hofkapel. 

Hoewel hij het moeilijk had met de strenge regels die er heersten, blonk hij aan de Hofkapel uit in de muziek. Hij maakte er kennis met de symfonieën van Wolfgang Amadeus Mozart, Joseph Haydn en diens broer Michael, maar vooral met de werken van Ludwig van Beethoven, voor wie hij een grote bewondering ontwikkelde.

Schubert in 1814
De jonge Schubert in 1814

De blootstelling aan de muziek van deze grootmeesters legde, samen met sporadische bezoeken aan de Weense opera, de basis voor een brede muzikale vorming. De invloed van deze componisten op Schubert’s eerste grotere werken is daarbij nog duidelijk.

Reeds voordat hij aan de Hofkapel toegelaten reeds, was de bijzonder begaafde Schubert al bij Antonio Salieri -toen Wenen’s voornaamste componist- opgevallen. Niet verwonderlijk dus dat Salieri de jonge componist onder zijn vleugels nam. Zelfs nadat Schubert het internaat van de Hofkapel verlaten had, bleef Salieri hem nog kosteloos verder onderwijzen in de muziektheorie en de compositieleer.

Op eigen benen

Gedurende de daaropvolgende jaren werkte Schubert als hulponderwijzer in de school van zijn vader, een zwaar onderbetaalde baan die hij aannam om zo aan de militaire verplichtingen te ontsnappen. Tegelijkertijd trachtte hij aan de slag te geraken als muziekleraar, maar daarbij ving hij telkens opnieuw bot, wellicht omdat zijn muzikaal genie helemaal niet geëvenaard werd door de vaardigheid om les te geven. Een nogal koele beoordeling door zijn leermeester Salieri, net wanneer hij voor de post van muziekleraar in de normaalschool van Laibach had gesolliciteerd, zorgde voor een breuk tussen beide mannen. 

In het najaar van 1817, van zodra de termijn verstreken was dat hij voor militaire dienst opgeroepen kon worden, stopte Schubert met les geven in de school van zijn vader. In 1818 trad hij als muziekleraar in dienst bij Esterhazy, wiens dochters hij piano- en zanglessen gaf. Dit was niet alleen een vrij goed betaalde betrekking, maar ook één die hem voldoende vrije tijd liet om zelf muziek te schrijven. Hij behield deze post tot 1824 en het waren wellicht de gelukkigste jaren van Schubert’s leven.

Terug in Wenen woonde hij afwisselend bij zijn talrijke vrienden. Zijn dagroutine was heel strikt en gedisciplineerd: hij stond vroeg op en componeerde zonder pauze van 6 uur in de ochtend tot 1 uur in de namiddag. Daarna trok hij naar één van de vele Weense café’s, samen met andere musici voor wat koffie en een eenvoudige lunch. De avonden waren voorbehouden voor zijn vrienden, voor hij onder een babbel en menig glas wijn, muziek speelde. Deze avonden kregen al gauw de naam Schubertiade en waren zeer geliefd in de kring rond de componist.

Het is echter merkwaardig dat noch zijn jaren in dienst van de Esterhazy’s, noch deze nochtans populaire Schubertiades voor een grote doorbraak zorgden.

Het beroemdste portret van de componist omstreeks 1825
Het beroemdste portret van Schubert omstreeks 1825

Schubert slaagde er weliswaar in om enkele van zijn werken te laten publiceren, maar ging vrij onverstandig om met zijn inkomsten, waardoor hij regelmatig om geld moest gaan vragen bij zijn stiefmoeder en afhankelijk was van de steun van zijn vrienden. Zo weigerde hij in 1825 het aanbod om hoforganist te worden omdat hij vond dat de staat hem moest onderhouden zodat hij vrij en zorgeloos zou kunnen componeren. Of hij verkocht de rechten op zijn werken voor een fractie van wat ze hem opgeleverd zouden hebben, mocht hij ze niet verkocht hebben.

Wellicht hebben ook zijn stemmingswisselingen er en rol in gespeeld dat hij moeilijk aan nieuwe inkomsten geraakte. Enerzijds lijkt Schubert een charmante, levenslustige man geweest te zijn met een goed gevoel voor -vooral donkere- humor, anderzijds zakte hij met de jaren steeds dieper weg in somberheid en depressies. 

Ook zijn gezondheid was niet van de beste en leed onder de behandeling van de syfilis die hij tijdens een bordeelbezoek in 1822 had opgelopen. Vanaf dan zou zijn gezondheid er steeds verder op achteruit gaan. Hij overleed uiteindelijk aan tyfus op 19 november 1828. Zijn laatste woorden waren: “Dit is mijn einde”.

Miskend bij leven, postuum geëerd

In niets is de tragiek van het korte leven van Schubert duidelijker dan in het feit dat hij bij leven amper enige erkenning kreeg en dat zijn buitengewone muzikale begaafdheid pas na zijn dood buiten zijn directe kennissenkring duidelijk werd.

Zo goed als de enige andere componist die zijn genie bij leven prees was Beethoven.

Het zou pas in de jaren na zijn dood zijn dat andere componisten, Felix Mendelssohn op kop, zijn werk ontdekten en voor een groter publiek brachten, waardoor hij tegenwoordig als één van de grootste componisten van de klassieke muziek wordt erkend.

Tijdens zijn veel te korte leven -hoewel hij het zelf waarschijnlijk veel te lang vond- produceerde Schubert meer dan 1500 composities, gaande van korte liederen, kamermuziek en concerto’s naar symfonieën en opera’s. Ook de stijl van zijn composities evolueerde zeer snel en was in constante beweging. Waar zijn allereerste composities nog nauw aansluiten bij de classicistische stijl van Mozart, Haydn en Beethoven’s vroege werk, vond hij al gauw zijn weg in de nieuwe, romantische stroming waarvan Beethoven zijn grote voorbeeld was.

Toch zijn de ‘romantische’ stijlen van Beethoven en Schubert niet hetzelfde. Waar Beethoven meer voor het ‘dramatische’ in zijn muziek ging, weerklinken de stemmingswisselingen en de somberheid van Schubert meer in zijn eigen werk. Ook qua thema’s voor zijn muziek is Schubert’s keuze niet altijd de meest opgewekte. Met Der Tod und das MädchenDer Erlkönig of Schwanensang weerklinkt Schubert’s weemoedige geaardheid.

(Bronnen: Schubert, De Klassieke Muziek Collectie nr. 7, De Agostini 1995 | Wikipedia)