Benjamin Britten (1913-1976)

De Britse componist, dirigent en pianist Benjamin Britten werd op 22 november 1913 geboren in Suffolk. Dat dit de feestdag is van Sint Cecilia, de patrones van de muziek, lijkt wel een voorbode van Britten’s loopbaan. 

Britten’s vader Robert Victor was een tandarts, zijn moeder Edith was een getalenteerd lid van het lokale muziekgezelschap en maar al te blij dat haar jongste zoon, in tegenstelling tot zijn oudere broers en zussen, een sterke interesse had in de muziek. Ze begon hem dan ook op jonge leeftijd muzieklessen te geven. Zijn eerste eigen werk schreef hij reeds op zijn vijfde. 

Op zijn zevende kreeg hij zijn eerste pianolessen. Drie jaar later volgde de altviool. Het was zijn lerares altviool die hem voorstelde aan de componist Frank Bridge, die zodanig onder de indruk was van het werk van de jonge Britten dat hij hem uitnodigde om in Londen les bij hem te volgen. Britten’s vader stemde schoorvoetende toe op voorwaarde dat zijn zoon buiten zijn gebruikelijke schooluren naar Bridge zou gaan. Als Robert hoopte hiermee de muzikale ambities van zijn zoon af te remmen, had hij het fout. Onder de begeleiding van Bridge leerde Britten vooral het concept dat hij zelf moest ontdekken waar hij met zijn muziek naartoe wilde.

De 'eerste' Engelse opera sinds Purcell

In 1930 won Britten een beurs aan de Royal College of Music, waar hij tot 1933 bleef. Hij vond er echter niet meteen zijn gading en van de muziekleraar werd gezegd dat hij vooral de studenten bevorderde die op dezelfde golflengte stonden als hijzelf. Wat voor de eigenzinnige Britten alles behalve het geval was. Misschien motiveerde dit hem nog meer om zijn eigen stijl verder te exploreren. Het was alvast in deze periode dat hij de eerste werken schreef waarmee hij bekend werd.

Na zijn jaren aan de RCM werkte hij enige tijd voor de muziekafdeling van de BBC, waar hij muziek componeerde voor een aantal documentaires. Hij ontmoette er de componist W.H. Auden, met wie hij niet alleen samenwerkte maar die ook een aanzienlijke invloed had op Britten’s werk. 

Na een kort verblijf in Canada en de Verenigde Staten aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, keerde Britten in 1942 terug naar Engeland. Als pacifist vroeg en kreeg hij volledige vrijstelling van de militaire verplichtingen die de oorlog met zich meebracht, en kon hij zich terugtrekken op het platteland in de omgeving waar hij geboren was. Hij werkte er aan de opera Peter Grimes, een werk dat onmiddellijk na het einde van de opera in première ging in Londen met Britten’s levenspartner, de tenor Peter Pears in de hoofdrol. Het werk werd enthousiast ontvangen en uitgeroepen tot de ‘eerste’ Engelse opera sinds Purcell’s Dido and Anaeas uit de late 17de eeuw.

Benjamin Britten
Benjamin Britten

Op het succes van Peter Grimes volgden in de loop der jaren nog verschillende andere opera’s, sommigen grootschalig, anderen eerder bedoeld voor kleine bezetting. Zijn laatste opera was  de adaptatie van Thomas Mann’s Death in Venice in 1973. 

Voortbouwend op de eeuwenoude ijzersterke Engelse koor traditie waar ruim 200 jaar eerder ook Händel graag gebruik van maakte, schreef Britten tal van werken voor koor. Daarnaast vloeiden heel wat vocale stukken, liederen, kamermuziek, en orkestrale werken van zijn hand. Hij nam in zijn leven slechts één leerling, die hem voornamelijk assisteerde bij zijn eigen werk.

Britten’s gezondheid was zijn leven lang aan de gevoelige kant. Een longontsteking die hij kreeg toen hij amper 3 maanden oud was, verzwakte zijn hart. Na de voltooiing van Death in Venice onderging hij een hartoperatie, waarna hij, hoewel de operatie zelf geslaagd was, een beroerte kreeg. Hij verloor een deel van de motoriek in zijn rechterhand, waardoor hij geen instrumenten meer kon bespelen. In november 1976 was zijn gezondheid er zodanig op achteruitgegaan dat hij ook niet meer kon componeren. Hij gaf nog een laatste verjaardagsfeest en overleed op 4 december aan hartfalen.

Britten's inspiratiebronnen en stijl

In tegenstelling tot verschillende van zijn tijdgenoten, ging Britten niet mee in de avant-gardistische stijl van na de Tweede Wereldoorlog en vond hij voor zijn eigen werken eerder inspiratie bij componisten zoals Gershwin, Berg en, voor sommige van zijn opera’s, Verdi. Hij keek ook over de grenzen van de Westerse muziek, en gebruikte technieken uit de Japanse en Balinese muziek, onder meer in Owen Wingrave en Death in Venice.

De opera’s van Benjamin Britten hebben vaak gemeenschappelijke thema’s waarbij een buitenbeentje of buitenstaander centraal staat, vaak een onschuldig en kwetsbaar individu dat wordt blootgesteld aan corruptie of verleiding. Hoewel Britten niet dezelfde krachtige expressie had als Berg of Janáček, bezat hij zeker een talent voor het creëren van psychologisch geloofwaardige personages en het handhaven van een hoog niveau van dubbelzinnigheid in zijn opera’s.

(Bron: Wikipedia)