Enigma Variations

De Enigma Variaties zijn 14 relatief korte stukjes die Edward Elgar tussen oktober 1898 en februari 1899 schreef als variaties op hetzelfde hoofdthema. Hij droeg het geheel op aan zijn vrienden, waarvan hij stelde dat ze in de stukjes voorgesteld worden. En inderdaad, elke variatie verwijst naar een karaktertrek van iemand uit de vriendenkring van de componist, of naar iets wat deze vrienden hadden meegemaakt.

Het Enigma

Over het ‘enigma’ waar de titel naar verwijst, bleef Elgar zijn ganse leven geheimzinnig. Hij gaf de naam pas nadat hij het manuscript naar de uitgever had gestuurd, en zei daarbij dat hij het Enigma nooit zou verklaren. Hij voegde er aan toe dat er een thema was dat in de variaties zeer ruim wordt geïnterpreteerd maar dat er over alle variaties heen een ander thema hangt dat niet gespeeld wordt.

In de loop van de jaren volgden heel wat pogingen om het enigma te doorgronden. De meest gangbare theorie was dat het verborgen thema waar Elgar had naar verwezen een contrapunt is ten opzicht van het aanwezige thema maar deze theorie werd, net zoals alle andere, door de componist van de hand gewezen.

Elgar zelf hield zijn woord en nam het geheim mee zijn graf in. De sfeer van geheimzinnigheid die hij rond zijn werk had gecreëerd en alle pogingen om het mysterie op te lossen, hebben mee bijgedragen aan de populariteit van het werk, dat meteen ook de grote doorbraak voor de componist zelf betekende. 

Enigma Variations: Opus 36

Genre: Variaties op een thema

Componist: Edward Elgar

Compositiejaren: 1898-1899

Première: 19 juni 1899, Londen

Edward Elgar
Edward Elgar circa 1900

Enigma Variations in het (niet zo) kort

De Enigma Variations worden ingeleid door het thema dat doorheen de 14 volgende stukken aanwezig is. Hoewel dit niet het verborgen thema is waaraan het werk haar naam dankt, is dit de aanwezigheid van dit thema doorheen de variaties vaak eerder subtiel en discreet.

De inleiding zelf gaat op een eerder ingetogen manier van start en schetst daardoor een sfeer van ingetogen bezinning. Een verandering van toonaard maakt het stuk heel even wat stemmiger, vooraleer het eerste deel van de inleiding het weer over neemt. 

Elgar associeerde deze inleiding in sterke mate met zichzelf, zodanig zelfs dat hij het ook gebruikte als handtekening in brieven naar zijn vrienden.

De eerste variatie is -hoe kan het ook anders- gewijd aan Alice, Elgar’s echtgenote. Het herhaalt vier noten die de componist naar verluid floot wanneer hij thuis kwam.

Na het overlijden van Alice verklaarde Elgar dat hij in deze variatie getracht heeft om leven samen te vatten als een “romantische en delicate inspiratie”.

De tweede variatie was eerder een parodie op de gewoonte van amateur-pianist Hew David Steuart-Powell, met wie Elgar regelmatig samen speelde en die de gewoonte had om enkele diatone noten aan te slaan op het toetsenbord van zijn piano vooraleer hij begon te spelen. 

Voor het derde stukje, stond auteur Richard Baxter Townshend model en verwijst de componist naar diens beschrijving van een oude man wiens diepe stem tussendoor de hoogte in schiet.

Variatie vier is de kortste uit het geheel, en geeft de energieke manier van uitdrukken weer van William Meath Baker.

Met de vijfde variatie is een andere amateur-pianist aan de beurt, Richard Penrose Arnold. Dit stuk vloeit zonder pauze over in het zesde deel, waarin Elgar enkele moeilijke oefeningen voor alt-viool overneemt voor zijn studente Isobel Fitton.

Ook de zevende variatie is eerder een plagerij, deze keer aan het adres van Arthur Troyte Griffith, één van Elgar’s trouwste vrienden wiens enthousiasme op de piano even groot was als zijn onkunde op het instrument.

De volgende variatie verwijst naar de gratie van Winifred Norbury, een secretaries van de Worcester Philharmonic Society. Met één aangehouden noot op viool vloeit dit stukje over in de negende variatie. Hierin schetst Elgar geen portret, maar vertelt hij het verhaal hoe  Augustus J. Jaeger de componist trachtte uit zijn depressie te halen door een stuk uit Beethoven‘s Piano Sonata nr. 8 te nurieën. 

Dora Penny was een vriendin van Elgar wiens stotter hij in het tiende deel van het werk imiteerde met houtblazers. 

De elfde variatie gaat deze keer niet over een mens, maar over de bulldog van George Robertson Sinclair en beschrijft hoe deze in slaap valt op de bank.

Met een cello solo aan het begin en het einde van het twaalfde deel, brengt Elgar hulde aan de cellist Basil George Nevinson. Voor de dertiende variant geeft Elgar wel een omschrijving van de persoon die model stond, maar ontbreekt elke verwijzing naar de naam. Hij vertelt enkel dat het gaat om een dame die op het moment dat hij het stuk schreef, op zeereis was, waarbij het golven van de zee tegen het schip door de drums wordt weergegeven. Het is niet meteen duidelijk over wie het gaat en waarom haar naam niet vermeld wordt, maar vaak wordt verondersteld dat het om Lady Mary Lygon zou gaan, en dat hij haar niet bij naam genoemd heeft om haar niet direct met het “ongeluksgetal” 13 te associëren.

Met het veertiende deel komen we aan de finale van de Enigma Variations en dit deel wijdde de componist aan zichzelf. Hiervoor herbruikte hij de uit de eerste en negende variaties, respectievelijk gewijd aan zijn vrouw Alice en aan Augustus J. Jaeger, twee mensen die een bijzondere rol hebben gespeeld in het leven van de componist.

Door elementen uit zijn leven te verweven met anekdotes over zijn vrienden, soms speels en soms ernstig, gunt Elgar ons met de Enigma Variations een blik in zichzelf. Dit maakt van het werk een zeer persoonlijke en intieme compositie en ook dit verklaart, samen met het mysterie dat er in verwoven zit, het succes ervan. 

(Bron: Wikipedia)