Jacques Offenbach (1819-1880)

De Duits-Franse componist en cellist Jacques (Jakob) Offenbach werd op 20 juni 1819 geboren in het op dat ogenblik Pruisische Keulen. Hij was het zevende kind en de tweede zoon in het Joodse gezin van Isaac Juda Offenbach en Marianne Rindskopf. Zijn vader had zich enkele jaren voordien, in 1816, in Keulen gevestigd en werd er leraar viool, gitaar, fluit en compositie.

Jacques kreeg vanaf zijn zesde vioollessen van zijn vader en ontpopte zich op amper enkele jaren tijd als een virtuoos muzikant. Op zijn achtste componeerde hij reeds zijn eerste eigen melodieën en op zijn negende studeerde hij cello bij de componist en cellist Bernhard Breuer. Enkele jaren later trad hij samen met zijn broer Julius op viool en zijn zus Isabella op piano op in herbergen, café’s en danszalen waarop hij vaak zijn eigen composities speelde. 

In 1833 stuurde Isaac, met de financiële steun van tal van muziekliefhebbers, zijn twee zonen naar Parijs om er zich verder in de muziek te bekwamen. Daar stuitten de Offenbach’s aanvankelijk op hetzelfde probleem als Franz Liszt enkele jaren voordien, namelijk dat het Parijse Conservatorium geen studenten van buitenlandse herkomst wenste toe te laten. Na enig aandringen en vooral na een vertoon van Jacques’ talent slaagde Isaac er toch in om zijn beide zoons aan het conservatorium in te laten schrijven. 

Cello virtuoos en componist

In tegenstelling tot zijn broer Julius, echter, verveelde Jacques zich zodanig aan het conservatorium, dat hij al na een jaar besloot om zijn studies daar niet verder te zetten. Om aan de slag te komen, nam hij enkele baantjes aan in lokale orkesten, tot hij in 1835 door de Opéra Comique van Parijs als cellist werd aangeworven. Daar werd hij opgemerkt door cello virtuoos Louis-Pierre Norblin en door de componist en dirigent Fromental Halévy. Op Halévy maakte Offenbach een zodanige indruk dat deze besloot om hem als leerling compositie en orkestratie aan te nemen.

Behalve in de Opéra Comique speelde Offenbach -vooral eigen werk- in verschillende salons in Parijs. Het was tijdens één van deze concerten dat hij zijn toekomstige echtgenote Hérminie d’Alcain ontmoette. Alvorens hij met haar kon trouwen, echter, wilde hij zijn financiële toekomst wat zekerder stellen en ging hij op tournée.

Tijdens deze tournée deed hij verschillende steden aan in Frankrijk en Duitsland, en kon hij ook samen spelen met enkele gerenommeerde musici, waaronder Anton Rubinstein en, in zijn geboortestad Keulen, Franz Liszt. In het voorjaar van 1844 trok hij, wellicht dankzij de connecties met zijn toekomstige bruid, ook naar London voor een command performance voor koningin Victoria en de Russische tsaar, waar hij alleen maar lovende kritieken voor oogstte. 

Eens terug in Parijs beschikte hij over genoeg middelen om te trouwen. Nadat hij zich tot het katholicisme bekeerde, trouwde hij op 14 augustus 1844 met zijn geliefde Hérminie.

Jacques Offenbach
Jacques Offenbach in de jaren 1860.

Meester van de Operette

Al heel vroeg in zijn muzikale loopbaan toonde Offenbach een zeer sterke interesse in de wereld van het muzikale theater, maar het duurde tot na zijn succesvolle tournée vooraleer hij effectief werd opgemerkt door de directeur van de Comédie Française, die hem aantrok als muzikaal directeur. In die hoedanigheid kreeg hij de opdracht om het orkest van de Comédie Française uit te breiden en te verbeteren. Een opdracht die de jonge componist met glans volbracht, maar nog steeds bleef de Opéra Comique ongeïnteresseerd om zijn werken op het toneel te brengen.

Het zou nog tot de eerste helft van de jaren 50 van de 19de eeuw duren, vooraleer Offenbach erin slaagde om 3 van zijn operettes -een lichtere vorm van opera, waarin gesproken tekst en uitbeelding een grotere rol spelen- in Parijs uit te laten voeren. Aangemoedigd door de goede publieke ontvangst en door een impresario die het jaar ervoor de Follies Nouvelles zaal had geopende, pende de componist nog een aantal andere operettes, die allemaal gunstig werden ontvangen. 

Deze successen lieten Offenbach toe om in 1855 de Opéra Comique, die nog steeds afwijzend stond tegenover de uitvoering van zijn werk, te verlaten.

In mei 1855 slaagde hij er in om een kleine, op dat ogenblik verlaten zaal aan de Champs Elysées te bemachtigen en er zijn Théâtre des Bouffes Parisiens op te richten. De grote opening voor het -naar Parijse normen- kleine zaaltje, vond plaats op 5 juli 1855 met de première van Offenbach’s Les deux aveugles, een werk dat een zodanig succes werd, dat het in verschillende Europese steden, waaronder Wenen en Londen werd nagespeeld.

Omdat de Champs Elysées -in die tijd niet de indrukwekkende laan van nu- ‘s winters moeilijk toegankelijk was, besloot het gezelschap om de uitvoeringen in de winter naar een andere zaal in Parijs te verhuizen. In maart 1861 verhuisde de Bouffes Parisiens, als gevolg van nieuwe wetgeving volledig naar deze nieuwe zaal. Daarop volgde het ene succes na het andere, zowel voor het gezelschap dat -uiteraard- ook werk bracht van andere componisten, als voor Offenbach zelf. Hij liet het bestuur van de Bouffes Parisiens over aan iemand anders, maar de meerderheid van zijn werken werden, uiteraard, door de Bouffes gebracht. Het was ook in deze periode dat hij de Franse nationaliteit kreeg én het Légion d’Honneur

De oorlog tussen Frankrijk en Pruissen betekende een kentering in het succes en de populariteit van Offenbach. Hij ging, samen met zijn gezin in ballingschap in Spanje en het Parijse publiek liet hem links liggen. Toch kon de componist nog rekenen op succes in Engeland en wanneer hij na de oorlog terugkeerde naar Parijs, draaide het publiek daar opnieuw bij.

Naar het einde van zijn leven toe geraakte Offenbach meer geïnteresseerd in de meer serieuze opera. In 1877 begon hij aan de compositie van Les contes d’Hoffmann, een volwaardige opera die hij niet meer af zou kunnen werken.

Al in de loop van de jaren 1860 leed Offenbach aan jicht en in de loop van de jaren 1870 werd zijn gezondheid er niet beter op. Hij overleed op 5 oktober 1880 aan hartfalen, als gevolg van zijn jicht. Hij werd op de begraafplaats van Montmartre begraven en kreeg er als laatste eerbetoon een staatsbegrafenis.

Invloed en nalatenschap

In tegenstelling tot het publiek dat hem op de handen droeg, waren de critici van zijn tijd de componist vaak minder gunstig gezind en veronderstelden ze dat hij na zijn dood snel vergeten zou worden. Dit had wellicht te maken met de minachting die zij hadden voor de operette, het genre waarin Offenbach zich groot had gemaakt én het genre dat vooral door hem werd groot gemaakt. Zo vond Emile Zola, bijvoorbeeld, dat de operette een monstruositeit was, een mening die door heel wat anderen uit de toenmalige kunstwereld gedeeld werd. 

Ondanks deze snedige kritiek, echter, verdwenen noch Offenbach, noch de operette in de vergetelheid. De operette stond met haar vaak satirische, lichtvoetige thema’s en vrolijk klinkende muziek, in schril contrast met de dramatische opera’s van Verdi en Wagner en precies daarin lag het succes van het genre bij het publiek. Een nieuwe generatie componisten, waaronder Johann Strauss II en Franz Lehar, maakte gretig gebruik van het genre en gaven zo de voorzet voor het ontstaan van de musicals in de films van de 20ste eeuw.

En dat Jacques Offenbach zelf nooit vergeten zal worden, daarvoor zorgde de Moulin Rouge wel.

(Bron: Wikipedia)