Hector Berlioz (1803-1869)

Toen hij op 11 december 1803 in het Franse stadje La Côte-Saint-André werd geboren, was er niets dat aanwees dat Hector Berlioz tot één van de grootse Franse componisten van de eerste helft van de 19de eeuw zou behoren. Hector was de oudste van in totaal zes kinderen van Louis Berlioz, een arts en naar verluid de eerste in West-Europa om met acupunctuur te werken; en Marie-Antoinette Josephine Marmion.

De jonge Hector werd vanaf zijn 10de thuis geschoold, en daarbij speelde muziek een eerder onbelangrijke rol. Zijn vader leerde hem wel de flageolet bespelen, en later zou hij bij enkele lokale muziekleraren ook de fluit en gitaar leren spelen, maar daar bleef het in eerste instantie bij. In tegenstelling tot heel wat van de andere componisten, leerde hij nooit piano spelen, iets wat hij later als een voordeel zag omdat het hem -zo zei hij zelf- “bevrijdde van de tirannie van het toetsenbord”.

Geneeskunde ... en muziek!

Toch toonde de jonge Berlioz een sterke belangstelling voor de muziek, en bestudeerde hij Rameau‘s Traîté de l’harmonie, en, wanneer deze toch wat te complex bleek te zijn, enkele beter verteerbare werken omtrent de muziektheorie. Gewapend met deze kennis waagde hij zich aan de compositie, maar gooide zijn werken uiteindelijk weg.

In 1821 stuurde Louis zijn zoon naar Parijs om er geneeskunde te studeren, wellicht hopend dat Hector later in zijn voetsporen zou treden. Berlioz maakte echter van de gelegenheid gebruik om er naar de opera te gaan. Hij maakte er kennis met de muziek van Gluck, en zocht in de bibliotheek van het Conservatorium diens partituren op om ze te bestuderen. Tegen het einde van het volgende jaar benaderde hij Jean-François Le Sueur, een professor aan het Conservatorium, en begin hij privélessen bij hem te volgen. In 1823 schreef hij voor een aantal artikels over muziek, waarin hij zich verzette tegen de opkomst van de Italiaanse opera in Parijs. Tegen dan had hij ook verschillende eigen stukken geschreven, waarvan de meeste verloren zijn gegaan.

Het was gedurende deze jaren dat Berlioz er steeds meer van overtuigd geraakte dat hij componist wou worden. Wanneer hij in 1824 afstudeerde in de geneeskunde, besloot hij dan ook om niet verder te gaan op dit pad. Dit was geheel tegen de zin van zijn ouders, die hem voorstelden om rechten te studeren. Wanneer hij ook dat weigerde, verlaagden ze hun financiële steun, en soms stuurden ze hem zelfs helemaal geen geld, waardoor de jonge Berlioz vaak in armoedige omstandigheden leefde.

Toch liet dit hem niet afwijken van het pas dat hij beslist had te volgen. In 1824 schreef hij zijn Messe solonelle, een sacraal werk dat hij na twee uitvoeringen terugtrok en dat pas in 1991 werd herontdekt. Het volgende jaar begon hij aan zijn eerste opera, Les Francs-juges, maar hij werkte dit stuk niet af en hergebruikte sommige passages in latere composities.

Hector Berlioz
Hector Berlioz in 1832

Gevaarlijke tendenzen

In 1826 schreef de dan al bijna 23-jarige Berlioz zich in aan het befaamde Conservatorium, waar hij zijn studies compositie bij Le Sueur formeel verder kon zetten, terwijl hij ook lessen contrapunt en fuga volgde bij Anton Reicha. De eerste publieke uitvoering van zijn enkele van zijn werken, waaronder de ouverture van Les Francs-juges vond plaats in 1828, maar trok heel weinig volk. Hoewel Berlioz aan dit concert toestak, leverde het hem toch de erkenning op van verschillende musici en van de directeuren van de prestigieuze Opéra en Opéra comique

Na verschillende gefaalde pogingen, waarbij de jury leden zijn inzendingen afkeurden omwille van ‘gevaarlijke tendenzen’, won Berlioz in 1830 eindelijk de fel begeerde Prix de Rome. Datzelfde jaar bracht hij zijn Symphonie fantastique uit, een werk dat voort sprong uit zijn obsessie voor de Ierse actrice Harriet Smithson, op wie hij enkele jaren eerder verliefd was geworden maar die -aanvankelijk- zijn vele avances afwees. De Symphonie fantastique, intussen één van de bekendste stukken van de componist, kreeg bij de première een matig applaus, en werd op zeer gemengde gevoelens ontvangen. Waar sommigen van het concert hadden genoten, waren anderen geshockeerd en verafschuwd.

Tussen diegenen die het genie van dit werk erkenden, bevonden zich Robert Schumann, die weliswaar zijn bedenkingen had met de ‘wilde en bizarre harmonieën’, maar er toch een zeer groots werk in zag, en Franz Liszt, die later een bewerking voor piano maakte van de symfonie.

Kort na de première vertrok Berlioz, als winnaar van de Prix de Rome naar Rome, maar niet vooraleer hij zich verloofd had met de 19-jarige pianiste Marie Camille Moke. Amper drie weken na zijn aankomst in Rome, echter, verbrak Moke, onder druk van haar moeder die een ‘betere’ partij voor haar had gevonden, de verloving. Door liefdesverdriet gekweld, trok Berlioz, gewapend met vergif en een pistool, en verkleed als een dienstmeid, terug richting Parijs om zijn verloofde en haar moeder te vermoorden en dan zelfmoord te plegen. Gelukkig kwam hij in Nice tot inkeer en na enkele dagen in de stad te hebben rondgehangen, kreeg hij toch de toelating om naar Rome terug te keren. 

De eeuwige stad wist Berlioz, die haar als ‘smakeloos’ omschreef, niet te bekoren. Nog voordat de tijd die hij er in het kader van de Prix de Rome diende door te brengen voorbij was, vroeg en kreeg hij de toelating om Rome te verlaten. Toch was zijn verblijf er niet geheel zonder resultaat. Hij ontmoette er Felix Mendelssohn, die de stad bezocht, en nam elementen uit de Italiaanse stijlen over in zijn muziek, zoals onder meer merkbaar in zijn Roméo et Juliette.

De moeizame weg naar erkenning

Op 9 december 1832 gaf Berlioz een succesvol concert in het Conservatorium, met werken als de ouverture van Les Francs-juges, de herziene Symphonie fantastique en Le Retour à la vie. Via een tussenpersoon nodigde de componist Harriet Smithson, wiens carrière en financiën intussen in het slop waren geraakt, uit en deze keer kwam het eindelijk tot een ontmoeting tussen de twee. Smithson was naar verluid sterk onder de indruk van het aantal beroemdheden in het publiek, zowel uit de muziekwereld als uit de literaire en misschien speelde dit een rol in haar belangstelling in Berlioz. Hoe dan ook, tegen de zin van beide families, trouwden Berlioz en Smithson met elkaar op 3 oktober 1833. In augustus 1834 werd hun enige kind geboren, Louis Joseph Thomas.

Op vraag van Niccolo Paganini, die sterk onder de indruk was van de Symfonie fantastique, componeerde Berlioz zijn volgende grote werk, Harold en Italie. Helaas vond Paganini dat de alt-viool die hij zou bespelen onvoldoende aan bod kwam in het stuk, en werd het bij de première op 23 november 1834 door een andere violist uitgevoerd. Pas wanneer Paganini het stuk in 1838 voor de eerste keer hoorde, was hij zodanig overweldigd dat hij Berlioz het podium op trok, voor hem knielde en zijn hand kuste. Enkele dagen later stuurde hij de componist nog een bedankbrief én een bankwissel ter waarde van de zeer aanzienlijke som van 20.000 francs, wat Berlioz toeliet om zijn schulden en die van zijn echtgenote te betalen.

In 1837 kreeg Berlioz de opdracht van het Franse ministerie van Binnenlandse Zaken om een Requiem te componeren ter nagedachtenis van de doden die vielen tijdens de revolutie van 1830. De componist, die al langer een werk voor groot orkest wou schrijven, zette zich aan het werk en het stuk, de Grande Messe des Morts, ging, nadat ze eerst was uitgesteld, op 5 december 1837 met succes in première. Het stuk, dat hij zelf tot zijn favoriete compositie zou uitroepen, leverde Berlioz alvast enige erkenning op en op 10 mei 1839 werd hij ridder in het Légion d’Honneur.

In 1840, vroeg het ministerie hem opnieuw om een groots werk te componeren, deze keer voor de 10de verjaardag van de revolutie van 1830 die koning Louis Philippe aan de macht had gebracht. Gebruik makend van verschillende composities die hij nooit had afgewerkt, leverde Berlioz na 40 uren werk de Grande symphonie funèbre et triomphale op, die op 28 juli 1840 in première ging.  

Successen en mislukkingen

In de jaren 1840 bracht Berlioz veel tijd buiten Frankrijk door, omdat hij moeilijk geld verdiende met concerten in Parijs. Hij begon met twee concerten in Brussel in september 1842 en maakte daarna een uitgebreide tournee door Duitsland in 1842 en 1843, waar hij in twaalf steden optrad. Het Duitse publiek waardeerde zijn werk meer dan het Franse en hij ontmoette bekende componisten zoals Mendelssohn, Schumann, Wagner en Meyerbeer tijdens deze tour. 

Intussen liep zijn huwelijk met Harriet Smithson, die hij als twintiger zo had begeerd, op de klippen. In de loop van 1844 verliet Berlioz zijn vrouw om met zijn minnares, Marie Recio samen te wonen. Toch bleef hij voor Harriet, wiens gezondheid zienderogen achteruit was gegaan, zorgen tot aan haar overlijden in 1854, waarna hij met zijn minnares trouwde.

Ook op het vlak van de muziek ging het Berlioz niet altijd even goed voor de wind. Zijn volgende grote werk, La Damnation de Faust, gebaseerd op het beroemde werk van Goethe, was, ondanks de lovende kritieken, een flop die amper belangstelling bij het publiek wist op te wekken en bracht Berlioz opnieuw in de schulden. Om die schulden af te betalen, trok Berlioz opnieuw op tournée in het buitenland, onder meer naar Londen in de vroege jaren 1850, waar de meeste van zijn werken met meer enthousiasme onthaald werden dan in Parijs. 

Met L’enfance du Christ, dat eind 1854 in Paris in première ging, scoorde Berlioz, tot zijn eigen verbazing, dan weer heel wat succes. Volgens critici kwam dat omdat de stijl zachter was dan wat men gewoon was van Berlioz, iets wat de componist zelf ontkende.

Zijn volgende en ook laatste grote project, de opera Les Troyens, werd door de Opéra van Parijs als te groots en te lang beschouwd. Zelfs nadat het in twee delen was verdeeld – het eerste over de val van Troje en het tweede over het lot van de Trojanen in Carthago – werd het tweede deel bij elke uitvoering steeds meer ingekort. Diep ontgoocheld zou Berlioz na deze mislukking geen nieuwe muziek meer schrijven.

Na het onverwachte  overlijden van zijn tweede echtgenote, in 1862, had Berlioz een relatie met een weduwe,  Amélie, die meer dan half zo jong was als de componist. Een half jaar nadat de kortstondige relatie afbrak, vernam de componist dat ook zij overleden was, wanneer hij toevallig aan haar graf passeerde. Bijna 50 jaar nadat hij als 12-jarige knaap op haar verliefd was geworden, nam hij contact op met de 6 jaar oudere Estelle Duboeuf, met wie hij tot het einde van zijn leven in contact bleef. 

Gedurende zijn laatste jaren was Berlioz’ gezond erop achteruit gegaan. Toen hij in 1867 het nieuws vernam dat zijn zoon in Havana aan de gele koorts was gestorven, stortte hij zich op een nieuwe concert tournée in Rusland, die hem, ondanks het succes, nog meer verzwakte. Een reis naar Nice om te bekomen, werd echter bijna catastrofaal toen hij, wellicht als gevolg van een beroerte, tussen de rotsen viel. Hij keerde terug naar Parijs, waar hij zeven maanden moest herstellen. Met het idee dat hij hierna beter was, trok hij in 1868 naar Grenoble om een muziekwedstrijd te jureren, maar hij kwam volledig verzwakt terug naar Parijs, waar hij, iets meer dan een half jaar later, op 8 maart 1869 in zijn woning overleed. Hij ligt, samen met zijn twee echtgenotes, begraven op het kerkhof van Montmartre

De muzikale eenzaat

Doorheen zijn ganse loopbaan was Berlioz eerder een eenzaat en een zonderling, die sterk vasthield aan zijn eigen stijl en zijn eigen manier van componeren. Zowel voor- als tegenstanders zijn het erover eens dat hij weinig tot geen rekening hield met de gangbare muzikale structuren van zijn tijd. Dit kwam misschien, deels, doordat hij al vooraan in de 20 was toen hij zijn eerste formele lessen in de compositieleer kreeg, maar anderzijds ook door zijn eigen, onstuimige aard die hem deed gaan in richtingen die andere componisten voor (en na) hem niet gevolgd hadden. Eén ding is echter zeker: zowel bij voor- als bij tegenstanders weet Berlioz nog steeds diepe emoties op te roepen. En dat was uiteindelijk toch de bedoeling van de componist.

(Bronnen: Wikipedia | Berlioz, De Klassieke Muziek Collectie nr. 19, De Agostini 1995 | Geni.com)