Johann Joachim Quantz (1697-1773)

Johann Joachim Quantz werd op 30 januari 1697 geboren in Scheden, dat deel uitmaakte van het vorstendom van de keurvorst van Hannover. Zijn vader, Andreas, was een smid en wenste dat Johann Joachim hem als dusdanig opvolgde. Vanaf zijn negende werd de jonge Johann Joachim dus opgeleerd in de smidse van zijn vader, tot Andreas een tweetal jaar later overleed. 

Muzikale vorming

Het overlijden van Andreas opende voor Johann Joachim de mogelijkheid om zich meer op muziek te concentreren. Tussen 1708 en 1713 begon hij zijn muzikale reis onder begeleiding van zijn oom, Justus Quantz, een stadsmuzikant in Merseburg. Daarnaast verkende hij ook de muzikale wereld van Johann Friedrich Kiesewetter, de echtgenoot van een neef. Vanaf 1714 verdiepte Quantz zich intensief in compositie en bestudeerde hij het werk van talloze meesters om hun stijl eigen te maken.

In 1716 trad hij toe tot de stadskapel in Dresden. Het daaropvolgende jaar verdiepte hij zich in de studie van contrapunt onder begeleiding van Jan Dismas Zelenka.

De 'Grand Tour' doorheen Europa

In maart 1718 verwierf Quantz de positie van hoboïst in de pas opgerichte Poolse kapel van Dresden, waar hij diende onder Augustus II, keurvorst van Saksen en koning van Polen. Omdat het duidelijk werd dat zijn vooruitzichten als hoboïst in de Poolse kapel beperkt waren, nam Quantz de beslissende stap om zijn aandacht te verschuiven naar de fluit. In 1719 studeerde hij kort bij Pierre-Gabriel Buffardin, de eerste fluitist van het Koninklijk Orkest. Gedurende deze periode ontwikkelde hij een hechte vriendschap met Johann Georg Pisendel, de concertmeester van het Koninklijk Orkest, wiens invloed aanzienlijk bijdroeg aan de muzikale stijl van Quantz.

Tussen 1724 en 1727 voltooide Quantz zijn muzikale opleiding met een uitgebreide Grand Tour doorheen Europa als fluitist. Tijdens zijn reis studeerde hij contrapunt bij Francesco Gasparini in Rome, werkte samen met Alessandro Scarlatti in Napels, sloot vriendschap met fluitist Michel Blavet in Parijs, en vroeg Georg Friedrich Händel hem om in Londen als fluitist te blijven. 

Terug in Dresden ontmoetten Pisendel en Quantz kroonprins Frederik (de Grote) tijdens het carnaval van 1728. In mei vergezelde Quantz keurvorst Augustus II tijdens een staatsbezoek aan Berlijn, waar de koningin van Pruisen zo onder de indruk was van Quantz dat ze hem wilde aanstellen.

Johann Joachim Quantz
Johann Joachim Quantz met zijn geliefde instrument.

Ondanks de weigering van Augustus II om zijn gewaardeerde muzikant aan de koningin af te staan, stemde hij toch toe in Quantz’ tweejaarlijkse reizen naar haar hof in Berlijn of Bayreuth.

In het jaar 1737 bezegelde Quantz een huwelijk met Anna Rosina Carolina Schindler. Helaas ontplooide dit verbond zich tot een ongelukkige samenwerking, waarover in Berlijn gefluisterd werd dat zijn vrouw hem tiranniseerde.

Ondanks deze persoonlijke problemen bleef Quantz trouw aan zijn dienst aan het Saksische hof in Dresden, een toewijding die voortduurde tot het jaar 1741.

Aan het hof van Frederik de Grote

Wanneer Frederik II in 1740 de Pruisische troon besteeg, aanvaardde Quantz uiteindelijk een nieuwe rol als fluitleraar, fluitmaker, en componist. In december 1741 trad hij formeel toe tot het hof in Berlijn, waar hij de rest van zijn loopbaan bleef. Vanaf minstens 1739 waagde Quantz zich aan het ambacht van fluitmaker en introduceerde innovaties zoals een tweede toets om de intonatie te verbeteren. Opmerkelijk is dat Frederick de Grote 11 fluiten bezat die door Quantz waren vervaardigd.

Naast het componeren van talrijke sonates en concerten, voornamelijk voor fluit, staat Quantz bekend om zijn werk Versuch einer Anweisung die Flöte traversiere zu spielen uit 1752. Deze verhandeling dient als waardevol naslagwerk over het 18e-eeuwse traverso-fluitspel en biedt inzicht in de uitvoeringspraktijken en fluittechnieken van die tijd.

Nalatenschap

Op 12 juli 1773 kwam Johann Joachim Quantz te overlijden in Potsdam. Hoewel slechts enkele van zijn werken tijdens zijn leven werden gepubliceerd, oogstte hij zowel als fluitist en als componist bewondering van andere grootheden zoals Bach, Haydn, en Mozart. Uiteindelijk liet hij meer dan 200 sonates en ruim 300 concerten na, 45 trio sonatas en verschillende caprices en fantasia’s, waarvan de meerderheid voor de dwarsfluit was geschreven.

(Bronnen: Wikipedia, MyHeritage)