Manuel de Falla (1876-1946)

Manuel de Falla was een Andalusisch-Spaanse componist en pianist die, ondanks zijn relatief weinige composities, beschouwd wordt als één van de grootste Spaanse componisten van de 20ste eeuw. Hij werd op 23 november 1876 geboren in het Andalusische Cadíz, de zoon van José Maria Falla en Maria Jesús Matheu.

 Ook bij de Falla manifesteerde het muzikaal talent zich al op jonge leeftijd, waarbij zijn aandacht in de eerste plaats naar de piano schijnt gegaan zijn. Vanaf 1889 zette hij zijn pianolessen voort bij Alejandro Odero. Tegelijkertijd kreeg hij ook onderricht in de technieken van het contrapunt en de harmonie van Enrique Broca. Hij interesseerde zich echter ook in literatuur en journalistiek, en richtte twee literaire magazines op, El Burlón en El Cascabel.

Tussen Madrid en Parijs

Tegen het einde van de 19de eeuw was het gezin Falla naar Madrid verhuisd, waar Manuel zich inschreef aan de Real Conservatorio de Música y Declamación. Hij studeerde er piano bij José Tragó en compositieleer bij Felipe Pedrell. Het was Pedrell die de jonge de Falla aanmoedigde om zich op muziek uit zijn geboortestreek, Andalusië, te richten. Dit werd meteen één van de leidraden doorheen de werken van de componist.

In 1899 won hij er de eerste prijs voor piano en rond deze tijd publiceerde hij ook zijn eerste eigen composities waaronder de Serenata andaluza para violín y piano en Romanza para violonchelo y piano. Het jaar daarop ging zijn Serenata andaluza y Vals-Capricho para piano in première en begon hij, om financiële redenen, naast het geven van piano recitals, ook met het geven van pianolessen. 

In 1907 trok hij naar Parijs. Daar ontmoette hij verschillende componisten, waarbij vooral Ravel, Debussy en Stravinsky een cruciale rol zouden spelen in de ontwikkeling van zijn eigen stijl. In 1908 kreeg hij een beurs van de Spaanse koning Alfonso XIII die hem ook toeliet van langer in Parijs te blijven. Van daaruit reisde hij naar andere Europese steden, zoals Brussel, Londen en Milaan, om er concerten te geven. Tegelijkertijd ging hij in deze steden op zoek naar een zaal voor de première van zijn eerste opera, La vida breve

De Falla was al in 1905 beginnen werken aan deze opera die een verhaal vertelt van liefde en verraad tegen de van het zigeunerleven in Granada. Uiteindelijk was het op 1 april 1913 dat het werk, na tal van revisies, in Nice in première ging. 

Voor de première in Parijs, echter, moest de Falla nog wachten tot december van datzelfde jaar, en werkte hij, hierin aangemoedigd door Debussy, opnieuw aan een revisie, die de opera omvormde van een aaneenschakeling van losse nummers naar een muzikaal veel meer samenhangend geheel en een meer volwassen orkestratie. Hoewel de Falla nooit erg productief zou worden, was het met deze versie van La vida breve dat hij zich een naam als componist.

Manuel de Falla
Manuel de Falla in 1919

Terugkeer naar Spanje

Iets meer dan een half jaar na de Parijse première van zijn eerste opera, keerde de Falla, bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, weer terug naar Madrid. Daar zou hij zijn meest bekende werken componeren, waaronder de balletten El amor bruja in 1915 en El sombrero de tres picos in 1917. Voor dit tweede ballet was het trouwens niemand minder dan Pablo Picasso die de sets en kostuums ontwierp!

In 1921 verhuisde de Falla naar Granada. Daar organiseerde hij de Concorso de Canto Jondo, een festival waarin de flamenco centraal stond. Hij componeerde er ook zijn eerste poppen-opera, El retablo de maese Pedro. en zijn Klavecimbel Concerto, beiden in een stijl waarin het neo-classicisme van Stravinsky voelbaar is.

Tijdens zijn reizen naar Barcelona en Catalonië ontmoette hij vaak ook tal van andere artiesten, en groeide zijn belangstelling voor de cobla, een typisch Catalaanse ensemble-vorm die vaak vergezeld gaat van traditionele Catalaanse dansen. 

In Granada begon hij ook te werken aan zijn grootste orkestrale cantata, Atlántida, een werk dat hij niet zou voltooien.

Vrijwillig ballingschap en nalatenschap

In 1939, bij het aan de macht komen van de dictator Franco, verliet de Falla Spanje en trok hij naar Argentinië. Daar gaf hij les, onder meer aan de Spaanse componiste Rosa García Ascot. Hoewel het regime van Franco hem een riant pensioen aanbood om naar Spanje terug te keren, bleef de Falla de rest van zijn leven in Argentinië.  Hij overleed op 14 november 1946 als gevolg van een hartstilstand. Tegen zijn laatste wensen om ook in Argentinië begraven te worden, repatrieerde het Franco regime zijn lichaam, om hem te begraven in de kathedraal van Cadíz.

Hoewel de Falla geen erg productieve componist was, wist hij wel om traditionele Spaanse muziekstijlen, zoals de flamenco of de volksmuziek van de cobla in de klassieke muziek te verwerken. In zijn composities zijn soms ook de impressionistische stijl van Debussy of het neo-classicisme van Stravinsky merkbaar. Hierdoor bracht hij de traditionele stijlen van zijn land niet alleen in de 20ste eeuw, hij gaf de Spaanse muziek ook een stem in de wereld van de klassieke muziek.

(Bron: Wikipedia)