Gabriel Fauré (1845-1924)

Gabriel Fauré zag het levenslicht op 12 mei 1845 in Pamiers, Ariège, Zuid-Frankrijk. Als vijfde zoon van Toussaint-Honoré Fauré en Marie-Antoinette-Hélène de Lalène-Laprade, kwam hij uit een eens welvarende familie die in de 13e eeuw al in dat gebied gevestigd was. Tegen het begin van de 19de eeuw, echter, was de welstand van de familie aanzienlijk geslonken. Gabriel’s grootvader aan vaders zijde, Gabriel, was een slager; zijn vader was onderwijzer.

Fauré’s moeder was de dochter van een lid van de lagere adel, maar ook langs haar kant was de familie niet meer zo welvarend als vroeger.

Van de zes kinderen van het gezin vertoonde alleen Gabriel muzikaal talent, terwijl zijn broers diverse carrières nastreefden en zijn zus een traditioneel leven leidde als de echtgenote van een ambtenaar.

Jeugdjaren en muzikaal onderricht

De jonge Fauré werd tot hij vier jaar oud was bij een pleegmoeder gestuurd. Toen zijn vader in 1849 werd benoemd tot directeur van de École Normale d’Instituteurs, een lerarenopleiding in Montgauzy, nabij Foix, keerde Fauré terug om bij zijn gezin te wonen.

Een oude blinde vrouw, die kwam luisteren en de jongen advies gaf, vertelde zijn vader over zijn muzikale aanleg. In 1853 hoorde Simon-Lucien Dufaur de Saubiac, van de Nationale Vergadering, Fauré spelen en adviseerde Toussaint-Honoré om hem naar de École de Musique Classique et Religieuse te sturen, beter bekend als de École Niedermeyer de Paris, die Louis Niedermeyer aan het opzetten was in Parijs. Na een jaar nadenken stemde de vader van Fauré ermee in en nam de toen negenjarige jongen in oktober 1854 mee naar Parijs.

Met steun van een studiebeurs van de bisschop van zijn thuisbisdom, doorliep Fauré een elfjarige opleiding. Hoewel het regime sober was en de kamers somber, bood de school uitstekend muzikaal onderwijs. Onder leiding van Niedermeyer, die zich toelegde op het opleiden van gekwalificeerde organisten en koordirigenten, lag de nadruk op kerkmuziek. Fauré’s leraren omvatten Clément Loret voor orgel, Louis Dietsch voor harmonie, Xavier Wackenthaler voor contrapunt en fuga, en Niedermeyer zelf voor piano, gregoriaanse zang en compositie.

Na het overlijden van Niedermeyer in maart 1861 nam Camille Saint-Saëns de leiding over van de pianostudies. Hij introduceerde toenmalige eigentijdse muziek, waaronder werken van Schumann, Liszt en Wagner. Op latere leeftijd herinnerde Fauré zich: “Ik was toen 15 of 16, en vanaf die tijd dateert de bijna kinderlijke gehechtheid, de immense bewondering, de onophoudelijke dankbaarheid die ik voor hem heb gehad, mijn hele leven.” 

Saint-Saëns genoot van de vooruitgang van zijn leerling en ondersteunde hem op elke mogelijke manier. De relatie groeide uit tot een vriendschap tussen hen en bleef bestaan tot Saint-Saëns zestig jaar later overleed.

Gabriel Fauré
Gabriel Fauré in 1887

Op school behaalde Fauré talloze prijzen, waaronder een eerste prijs voor compositie met zijn Cantique de Jean Racine, op. 11, het eerste van zijn koorwerken dat een plekje veroverde in het reguliere repertoire. In juli 1865 studeerde hij af als laureaat in orgel, piano, harmonie en compositie, met een diploma als Maître de Chapelle.

Organist, componist en oorlogsheld

Na zijn tijd aan de École Niedermeyer werd Fauré in 1866 aangesteld als organist van de kerk van Saint-Sauveur in Rennes, Bretagne. Gedurende zijn vier jaar in Rennes vulde hij zijn inkomsten aan door privéleerlingen te onderwijzen en talloze pianolessen te geven. Hoewel Saint-Saëns hem aanmoedigde om te blijven componeren, zijn er geen bewaarde werken uit deze periode. Fauré had een moeilijke relatie met de pastoor en in 1870 werd hem, nadat hij in avondkledij verscheen om tijdens de zondagsmis te spelen, gevraagd ontslag te nemen.

Met de hulp van Saint-Saëns werd Fauré bijna onmiddellijk benoemd tot assistent-organist van de kerk Notre-Dame de Clignancourt. Zijn verblijf daar was echter van korte duur. Bij het uitbreken van de Frans-Pruisische oorlog in 1870 meldde hij zich vrijwillig voor militaire dienst en was hij betrokken bij gevechten bij Le Bourget, Champigny en Créteil, om de Pruissische belegering van Parijs te doorbreken. Voor zijn moed ontving hij een Croix de Guerre.

Na de nederlaag van Frankrijk tegen Pruisen ontstond er van maart tot mei 1871 tijdens de Commune een kort, bloedig conflict in Parijs. Fauré ontvluchtte de stad reisde naar Zwitserland, waar hij een leerpositie aan de tijdelijk verplaatste École Niedermeyer op zich nam. Zijn eerste leerling daar was André Messager, die een levenslange vriend en af en toe een medewerker werd.

Hoewel Fauré’s composities uit deze periode niet openlijk de onrust en bloedvergieten weerspiegelden, kregen ze een nieuwe somberheid en een donker gevoel van tragedie, vooral merkbaar in zijn liederen uit die tijd, waaronder L’Absent en La Chanson du pêcheur.

De Société Nationale de Musique en La Madeleine

Reeds in oktober 1871 keerde Fauré terug naar Parijs en werd hij aangesteld als koordirigent bij de Église Saint-Sulpice, onder leiding van componist en organist Charles-Marie Widor. Als deel van zijn taken componeerde hij diverse liederen en motetten, waarvan slechts enkele zijn bewaard gebleven. Tijdens diensten improviseerden Widor en Fauré gelijktijdig op de twee orgels van de kerk, waarbij ze elkaar probeerden te verrassen met plotselinge toonsoortwisselingen. Fauré bezocht regelmatig muzieksalons, waaronder die Pauline Viardot, een mezzo-sporaan met wiens dochter hij in 1877 enkele maanden verloofd was.

In februari 1871 was Fauré een van de oprichters van de Société Nationale de Musique, die onder leiding stond van Romain Bussine en Saint-Saëns. Het doel van de vereniging was de promotie van nieuwe Franse muziek. Andere leden, waaronder Georges Bizet, César Franck en Jules Massenet, sloten zich aan. Fauré nam in 1874 de rol van secretaris van de vereniging op zich, en veel van zijn composities werden voor het eerst uitgevoerd tijdens concerten van de Société Nationale de Musique.

In 1874 maakte Fauré de overstap van Saint-Sulpice naar de Église de la Madeleine, als vervanger van de hoofdorganist, Saint-Saëns, die door zijn tournées regelmatig afwezig was. Hoewel hij gedurende 40 jaar professioneel orgelspeler was en bekend stond om zijn briljante improvisaties op het instrument, heeft hij geen solocomposities voor orgel nagelaten. Hij gaf immers de voorkeur aan de piano en bespeelde het orgel enkel voor het vaste inkomen dat het hem opleverde, mogelijk omdat het instrument niet subtiel genoeg was voor zijn verfijnde nuance en sensualiteit.

1877 werd, zowel op professioneel als op persoonlijk vlak, een cruciaal jaar voor Fauré. Zijn eerste vioolsonate werd in januari met groot succes uitgevoerd, wat op 31-jarige leeftijd een keerpunt betekende in zijn componistenloopbaan. In maart volgde hij Théodore Dubois op als organist in de Madeleine. In juli, na amper 4 maanden, verbrak Marianne, de dochter van Pauline Viardot, haar verloving met hem. Om Fauré af te leiden, nam Saint-Saëns hem mee naar Weimar, waar hij Franz Liszt ontmoette. Dit bezoek zorgde voor een blijvende liefde voor buitenlandse reizen. Vanaf 1878 reisde hij regelmatig naar het buitenland om Wagner-opera’s te zien, waaronder de volledige Ring-cyclus in München en Londen. Ondanks zijn bewondering voor Wagner werd Fauré een van de weinige componisten van zijn generatie die niet onder diens muzikale invloed kwam.

Gabriel Fauré in 1875
Gabriel Fauré ten tijde van de Saint-Suplice in 1875

De vernieuwende componist

In 1883 trouwde Fauré met Marie Josephine Fremiet, de dochter van beeldhouwer Emmanuel Fremiet. Het huwelijk was eerder een verstandshuwelijk, waarbij Marie eerder een vriendin en vertrouwelinge van de componist was dan een echtgenote. Marie was immers eerder een vrij koude, afstandelijke vrouw die liever thuis bleef terwijl haar man net het tegengestelde was. Fauré wilde reizen, wilde uitgaan en was een hartstochtelijke man die al snel de verveling van het huwelijk doorbrak  met de ene affaire na de andere. Desondanks bracht het huwelijk toch twee kinderen voort: Emmanuel en Philippe.

Om zijn gezin te onderhouden, besteedde Fauré het merendeel van zijn tijd aan het verzorgen van dagelijkse diensten in de Madeleine en het geven van piano- en harmonielessen. Zijn composities brachten hem slechts een minimaal bedrag op, omdat zijn uitgever ze direct opkocht en hem gemiddeld 60 frank betaalde voor een lied, zonder enige vorm van royalty’s.

Naast pianostukken en liederen, componeerde hij in deze periode ook verschillende grootschalige werken die hij vaak vernietigde na slechts enkele uitvoeringen. Een opvallend werk uit die tijd is zijn Requiem, gestart in 1887 en in de loop der jaren herzien en uitgebreid tot de definitieve versie in 1901. Na de eerste uitvoering in 1888 in de Madeleine, wees de verantwoordelijke priester het meesterwerk van de hand, omdat er te veel nieuwigheden in zaten. Fauré had namelijk de gebruikelijke structuur die men bij een Requiem verwachtte, aangepast en bijvoorbeeld het Dies Irae vervangen door een Pie Jesu en het In Paradisum, veranderingen die niet in goede aarde vielen bij de priester.

Het was trouwens een kritiek die Fauré tijdens zijn leven nogal te horen kreeg. Zo ook in 1892, wanneer de hoogleraar compositie aan het Conservatorium van Parijs overleed, en Saint-Saëns Fauré aanmoedigde om voor de post te solliciteren. Het Conservatorium beschouwde Fauré als te modern, en het hoofd, Ambroise Thomas, blokkeerde zijn benoeming! Fauré kreeg echter een andere functie, namelijk die van inspecteur van de muziekconservatoria in de Franse provincies. Ondanks zijn afkeer voor de reizen doorheen het land, bood ze hem een vast inkomen en nam hij ze aan. 

Enkele jaren later, echter, keerde het tij voor Fauré. Het hoofd van het Conservatorium stierf in 1896. Jules Massenet, die in 1892 de post van hoogleraar compositie had gekregen, nam bij de aanstelling van het nieuwe hoofd ontslag, waardoor de post opnieuw vacant kwam en uiteindelijk aan Fauré werd toegewezen. Tussen zijn leerlingen zaten enkele studenten, zoals Maurice Ravel en Nadia Boulanger, die de volgende generatie van grote Franse componisten zouden worden.

Fauré componeerde in de laatste jaren van de eeuw onder andere toneelmuziek voor de Engelse première van Maurice Maeterlincks Pelléas et Mélisande in 1898 en Prométhée, een lyrische tragedie geschreven voor het amfitheater van Béziers. Dit werk, bedoeld voor openluchtvoorstellingen, maakt gebruik van uitgebreide instrumentale en vocale bezettingen. De première in augustus 1900 was een groot succes, en in de jaren daarna werd de opera opnieuw opgevoerd in Béziers en in 1907 in Parijs. In mei 1917 werd in de Opéra van Parijs een versie met een aangepaste orkestratie voor normaal operapersoneel uitgevoerd, gevolgd door verdere optredens in Parijs.

Van 1903 tot 1921 schreef Fauré regelmatig muziekkritieken voor Le Figaro, hoewel hij zich niet helemaal op zijn gemak voelde in deze rol. Fauré was van nature een vriendelijke en ruimdenkende man, die vooral de positieve aspecten van de werken waarover hij schreef, wilde benadrukken, en als criticus vond hij het vaak moeilijk om dezelfde hardheid aan bod te brengen waarmee zijn composities vroeger van de hand werden gewezen.

Directeur van het Conservatorium

In 1905 ontstond er in de Franse muziekwereld ophef over de Prix de Rome, de belangrijkste muziekprijs van het land. Fauré’s leerling Ravel werd bij zijn zesde poging voor de prijs voortijdig uitgeschakeld, en velen vermoedden dat conservatieve elementen binnen het Conservatorium daarbij betrokken waren. Hierdoor trad het hoofd van het Conservatorium onmiddellijk af. Als zijn opvolger, met steun van de Franse regering, bracht Fauré ingrijpende veranderingen aan in het bestuur en het curriculum. Hij benoemde externe rechters om te beslissen over toelating, examens en vergelijkende onderzoeken, wat tot ontevredenheid leidde bij faculteitsleden die hun privéleerlingen een voorkeursbehandeling hadden gegeven. Velen van hen namen ontslag omdat ze zich beroofd voelden van extra inkomsten. Het curriculum werd uitgebreid en omvatte een scala aan stijlen, van renaissancepolyfonie tot de werken van Debussy.

Zijn verantwoordelijkheden als nieuw hoofd van een Conservatorium in crisis, echter, lieten hem maar weinig tijd om zich zelf aan de compositie te wijden. Hij componeerde nog wel de opera Pénélope in 1913, en wat liederen en pianostukken.

Laatste jaren en nalatenschap

Op 75-jarige leeftijd, in 1920, nam Fauré ontslag uit het conservatorium vanwege zijn toenemende doofheid en slechter wordende gezondheid. Datzelfde jaar ontving hij het Grootkruis van het Légion d’honneur, een zeldzame eer voor een musicus. Ondanks zijn afnemende gezondheid, bleef hij nog wel beschikbaar voor de componisten van de volgende generatie.

Zelf componeerde hij echter, steeds minder. Het laatste jaar wijdde hij zich aan zijn laatste stuk, zijn Strijkkwartet in e mineur. Hij voltooide het in september 1924, maar sloeg een aanbod van collega’s af om het bij hem thuis uit te komen voeren, omdat zijn vergevorderde doofheid hem niet meer toe zou laten het werk degelijk te kunnen horen.

Hij overleed op 4 november 1924, amper twee maanden na de voltooiing van zijn laatste stuk, in zijn woning in Parijs. Hij kreeg een staatsbegrafenis in La Madeleine, en werd begraven op de begraafplaats Passy in Parijs. 

Fauré stond bekend als een vriendelijke man met een open geest die, net zoals Saint-Saëns hem altijd had gesteund, zijn steun gaf aan verschillende jonge componisten. Hij was vooruitstrevend, wat bij andere componisten van zijn generatie en ervoor niet altijd even zeer werd gewaardeerd, maar inspireerde de generaties die na hem kwamen. 

Na zijn overlijden liet het Conservatorium zijn radicale benadering varen en verzette het zich tegen nieuwe muzikale trends. Fauré’s eigen harmonische praktijk werd beschouwd als de uiterste grens van moderniteit, die studenten niet mochten overschrijden.

(Bron: Wikipedia)