Camille Saint-Saëns (1835-1921)

Camille Saint-Säens is één van de meest invloedrijke figuren in de Franse klassieke muziek van de 19de en 20ste eeuw. Hij werd op 9 oktober 1835 geboren in Parijs en zou zichzelf de rest van zijn leven in de eerste plaats als een echte Parisien beschouwen. Zijn vader, Jacques Joseph Victor, was van Normandië afkomstig en was ambtenaar aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Hij overleed aan tuberculose kort nadat Camille geboren werd, waarop zijn echtgenote, Françoise Clémence Collin met hun enige kind naar het platteland vluchtte uit vrees dat ook Camille of zijzelf aan de ziekte zouden bezwijken.

Camille Saint-Saëns, het nieuwe wonderkind

Na een tweetal jaren keerde ze terug naar Parijs en zorgde er samen met haar tante, Charlotte Masson, voor de opvoeding van de jonge Camille. Al op zijn derde was duidelijk dat Camille niet alleen een ‘perfect gehoor’ had, maar ook dat hij hierdoor stukken muziek vlot op de piano kon naspelen. Het was Charlotte die Camille zijn eerste pianolessen gaf en op al op zijn zevende volgde hij meer formeel muzieklessen bij Camille-Marie Stamaty.

Vanaf zijn vijfde liet Clémence hem al sporadisch voor een kleiner publiek zijn kunsten tonen, maar ze was eerder terughoudend om haar zoon als het nieuwe wonderkind bij het grote publiek te promoten. Op die manier zette ze Camille niet alleen minder onder druk dan bijvoorbeeld Mozart of Beethoven hadden ondergaan, het gaf hem ook de gelegenheid om zich ook op andere vlakken te bekwamen. Zo blonk hij op school ook uit in vakken als Frans, Latijn, Grieks en wiskunde en toonde hij ook een sterke belangstelling in de filosofie.

Pas op zijn tiende besloot Clémence dat het tijd was om haar zoon aan het grotere publiek voor te stellen. Tijdens zijn eerste grote optreden speelde Camille vlekkeloos Mozart’s Piano Concert in B en Beethoven’s Piano Concerto nr. 3, wat hem bij het nochtans moeilijke Parijse publiek heel wat bewondering opleverde. 

Naar het conservatorium

Kort na zijn eerste grote optreden introduceerde zijn muziekleraar Stamaty Saint-Saëns bij Pierre Maleden, bij wie hij compositieleer zou volgen, en bij organist Alexandre Pierre François Boëly. Het was van deze laatste dat hij een levenslange bewondering over zou nemen voor Johann Sebastian Bach.

In 1848, op zijn dertiende, werd Camille Saint-Saêns toegelaten aan het prestigieuze conservatorium van Parijs. Het jaar daarop won hij de tweede prijs voor orgel aan het conservatorium, en in 1851 de eerste prijs. Aan het conservatorium legde hij zich ook toe op compositieleer bij Fromental Halévy, die ook Gounod en Bizet tussen zijn leerlingen rekende.

Op zijn vijftiende, in 1850, schreef hij al een eerste symfonie en een stuk voor koor gebaseerd op een gedicht van de beroemde schrijver Victor Hugo. Toch zou hij deze werken geen “opus nummer” geven, en beschouwde hij ze niet als zijn eerste “volwassen” werken.

In 1852 greep hij naast de begeerde Prix de Rome ondanks het feit dat hij ook op het vlak van de compositie meer belofte toonde dan de winnaar. Zijn Ode à Saint-Cécile, een ode aan de patroonheilige van de muziek die hij schreef voor een wedstrijd georganiseerd door de Société Sainte-Cécile, won hem in hetzelfde jaar dan weer moeiteloos de eerste prijs. 

Camille Saint-Saëns in 1880
Camille Saint-Saëns in 1880

Van wonderkind naar geliefd componist

Na het Conservatorium kon Camille Saint-Saëns vrijwil onmiddellijk aan de slag als organist in de Parijse parochie Saint-Merri. Hoewel dit een grote parochie was, waar zijn diensten sterk gezocht werden, was dit alles behalve een eenvoudige opdracht. Het orgel van de kerk waar hij moest op spelen was tijdens de Franse Revolutie zwaar beschadigd geraakt, en daarna slecht gerestaureerd. Hierdoor volstond het wel als instrument tijdens de misvieringen, maar was het niet geschikt voor uitgebreidere concerten. Dit gaf hem echter voldoende vrije tijd om zich aan de piano en de compositie te wijden. Het duurde dan ook niet lang vooraleer hij zijn Symfonie in Eb (1853) en andere werken componeerde en daarmee stilaan bekendheid begon te krijgen.

In 1858 verhuisde Camille Saint-Saëns naar de meer prestigieuze wijk van La Madeleine, en werd hij aangesteld als organist in de beroemde gelijknamige kerk, de officiële kerk van L’Empire onder Napoleon III. Daar trok hij de aandacht van niemand minder dan Franz Liszt, die Saint-Saëns nadat hij hem in La Madeleine had horen spelen, prompt uitriep tot de grootste organist ter wereld.  Ook als componist wist hij de aandacht te trekken, niet alleen van Liszt, maar ook van andere toenmalige beroemdheden zoals Berlioz en Rossini.

Dit maakte dat Saint-Saëns in de loop van de jaren 1860  zijn doorbraak kende als componist. In 1861 aanvaardde hij ook een aanstelling als leerkracht piano aan de Ecole de Musique Classique et Réligieuse de Paris. Daar veroorzaakte hij wat een schandaal door ook eigentijdse muziek van ondermeer Schumann en Wagner op het programma te zetten. Hij componeerde er voor zijn leerlingen een muzikale scherts die, hoewel hij uit vrees om niet ernstig genomen te worden publieke uitvoeringen weerde, uitgroeide tot het werk waar hij het meest zou mee worden geassocieerd: Le Carnival des Animaux

De woelige jaren 1870

De jaren 1870 kondigden zich turbulenter aan.  De Frans-Pruisische oorlog, betekende het einde van het bewind van Napoleon III en L’Empire. In Parijs brak in maart 1871 een opstand uit, tijdens dewelke de abt van La Madeleine werd omgebracht. Saint-Saëns kon nog maar net ontsnappen en vluchtte tijdelijk naar Londen. In mei van datzelfde jaar, wanneer de opstand voorbij was, kon hij al terugkeren naar zijn geliefde Parijs. Een bijkomend gevolg van de Frans-Pruisische oorlog was dat de anti-Duitse in Parijs zeer sterk waren toegenomen, waardoor Saint-Saëns, samen met enkele andere Franse componisten, de Société de Musique Nationale oprichtten, een genootschap dat vooral op Franse muziek de nadruk wilde leggen. 

In 1875 trouwde de 40-jarige Saint-Saëns  tegen de zin van zijn moeder, met wie hij nog samenwoonde, met de toen 19-jarige Marie-Laure Truffot, de zus van één van zijn leerlingen. Hij verhuisde met zijn kersverse bruid naar het Quartier Latin, maar het koppel was geen geluk gegund. Ze kregen twee zonen, waarvan de oudste in 1878 stierf na een val uit het raam, en de jongste een half jaar later overleed aan een longontsteking. Het koppel zelf overleefde deze twee overlijdens evenmin, en drie jaar later gingen Saint-Saëns en Truffot uit elkaar.

Internationale doorbraak

In het begin van de jaren 1870 componeerde Saint-Saëns, in navolging van Franz Liszt, zijn eerste symfonisch gedicht. Niet lang daarna ging zijn eerste opera,  La princesse jaune, in première. Na amper vijf uitvoeringen, echter, werd het werk weer afgevoerd en het zou nog tot 1877 duren vooraleer zijn volgende opera, Le timbre d’argent, aan het publiek werd voorgesteld. Met maar liefst achttien uitvoeringen, was dit Saint-Saëns’ eerste grote succes in het opera-genre.

Zijn grootste opera succes, echter, was Samson et Dalila, die op 2 december 1877, dankzij Liszt, in Weimar in première ging. Deze opera betekende meteen ook de grote internationale doorbraak van de componist.

In 1883 volgde Henry VIII, een opera gebaseerd op het leven van de Engelse koning en zijn zes huwelijken en hoewel deze opera in het Frans was, werd hij in 1898 in Engeland vrij goed ontvangen. Niet verbazingwekkend, want sinds midden jaren 1880 was Saint-Saëns ook in Engeland een zeer geliefd componist. Hij was er zelfs zodanig geliefd dat de Philharmonic Society hem vroeg om een stuk voor hen te componeren: zijn Symfonie nr. 3.

Gekoppeld aan de internationale doorbraak van Saint-Saëns ging ook zijn reislust. Hij trok, na het overlijden van zijn moeder in 1888, naar Algiers waar hij ongeveer een half jaar verbleef, maar reisde ook naar andere landen, en maakte daardoor kennis met de muziek van verschillende culturen. De invloed van zijn reizen is onder meer te merken in zijn 5de Piano Concerto, bijgenaamd het Egyptische

In 1900, na een lange afwezigheid, keerde hij toch terug naar Parijs en hoewel hij tot aan het einde van zijn leven nog vaak op reis zou gaan, was dat terug meer in functie van concerten. Hoewel hij ook Berlijn bezocht, zou de afkeer van Duitsers die hij aan de Frans-Pruisische oorlog had overgehouden, tijdens de Eerste Wereldoorlog culmineren in een weigering om muziek van Duitse componisten in Parijs uit te laten voeren.

Zijn laatste concert gaf Saint-Saëns in november 1921, op 86-jarige leeftijd. Een maand later trok hij naar Algiers om er te overwinteren, maar een hartaanval werd hem er fataal. Hij overleed op 16 december 1921. Zijn lichaam werd terug naar Parijs gebracht, en werd er begraven op de begraafplaats van Montparnasse.

Invloeden en nalatenschap

Camille Saint-Saëns wordt doorgaans beschouwd als een eerder behoudzuchtige componist. Toch schrok hij er niet van terug om werken van ‘moderne’ componisten zoals Schumann en Wagner aan zijn leerlingen door te geven. Ondanks zijn bewondering voor de werken van Wagner -de man zelf beschouwde hij eerder als bizar- weigerde hij deel te nemen aan wat hij zelf de “Wagneriaanse religie” noemde. Hij won verschillende wedstrijden, maar ving ook regelmatig bot, al was het maar dat juryleden ook andere componisten een degelijke kans wilden geven. 

Tussen zijn leerlingen vinden we Gabriel Fauré, met wie hij een bijzondere relatie had. Na zijn breuk met zijn echtgenote, was Saint-Saëns een zodanig vaste gast aan huis bij zijn voormalige leerling, dat hij haast een deel van het gezin werd.

Zijn afkeer voor Duitsland gaf, alvast tijdelijk, een impuls aan de Franse klassieke muziek en als dusdanig kan Camille Saint-Saëns beschouwd worden als één van de voornaamste figuren uit de Franse muziek van de 19de en vroege 20ste eeuws. 

(Bronnen: Wikipedia, De Klassieke Muziek-Collectie nr. 20, DeAgostini Uitgevers 1994/5)