Marc-Antoine Charpentier (1643-1704)

Marc-Antoine Charpentier werd geboren in 1643 in Parijs in een welgestelde familie. Zijn vader, Louis Charpentier, was een notaris en procureur, een gerespecteerde positie die de familie een zekere mate van welvaart en sociale status verschafte. Over zijn moeder, Anne Toutré, is minder bekend, maar het is waarschijnlijk dat zij, zoals veel vrouwen van haar tijd, een huiselijke rol vervulde. De exacte geboortedatum van Charpentier is onbekend, aangezien er geen geboorteregistratie is bewaard gebleven, wat niet ongebruikelijk was in die tijd.

Als telg uit een welgestelde familie, was het niet ongebruikelijk dat Marc-Antoine een goede opleiding genoot, mogelijk in een jezuïetenschool. Hoewel er verder weinig details over zijn opleiding gekend zijn, staat het vast dat hij al heel vroeg met muziek in aanraking kwam en zich onderscheidde door zijn muzikale talenten.

Italiaanse invloeden aan een Frans hof

In de jaren 1660 reisde Charpentier naar Italië, waar hij, vermoedelijk van 1667 tot 1669,  studeerde onder de beroemde componist Giacomo Carissimi in Rome. Carissimi was een van de belangrijkste componisten van oratoria en motetten in die tijd, en zijn invloed op Charpentier was diepgaand.

Deze periode in Italië was cruciaal voor Charpentiers ontwikkeling als componist en voor zijn populariteit wanneer hij naar Frankrijk terugkeerde. Italiaanse muziek was immers zeer geliefd bij de Franse adel, en het is dan ook niet verbazingwekkend dat Charpentier, kort na zijn terugkeer, in dienst kon gaan bij één van de belangrijkste beschermvrouwen van de kunsten in het land, Marie de Lorraine, hertogin de Guise. Met haar steun kon hij een breed scala aan muzikale werken componeren. Voor de hertogin van Guise schreef Charpentier zowel seculiere als sacrale stukken, wat hem in staat stelde zijn vaardigheden verder te verfijnen en zijn eigen stijl te definiëren. Hij componeerde talrijke motetten, missen en psalmen voor haar, waarbij hij een breed scala aan genres besloeg. Zijn muziek voor de Guise-familie toonde zijn meesterschap in zowel grote koorwerken als intieme kamermuziek. Een van de bekendste werken uit deze periode is de Messe à quatre choeurs, die de grandeur en complexiteit van zijn religieuze muziek illustreert.

Marc-Antoine Charpentier
Posthume prent van Marc-Antoine Charpentier

CHARPENTIER IN HET KORT

1643 – wordt geboren in of nabij Parijs

1667-1669 – studeert muziek in Rome bij Giacomo Carissimi

1670 –  treedt in dienst van Marie de Lorraine 

1672-1673 –  samenwerking met Molière

1687-1698 – kapelmeester van de Jezuïetenkerk Saint-Louis in Parijs

1698 –  kapelmeester van de Saint-Chapelle in Parijs

24 februari 1704 – overlijdt in Parijs

Opmerkelijke theatermuziek

In 1672 begon Charpentier samen te werken met de beroemde toneelschrijver Molière. Na een conflict met Jean-Baptiste Lully, Molières vorige muzikale partner, wendde Molière zich tot Charpentier voor de muziek bij zijn komedie-ballets. Hun samenwerking resulteerde in enkele van de meest opmerkelijke theatermuziek van die tijd. Eén van de vruchten van die samenwerking was Le Malade Imaginaire, dat in 1673 in première ging.

Met Le Malade Imaginaire vertellen Molière en Charpentier het verhaal van hypochondrische Argan, die zichzelf als een zieke beschouwt en voortdurend artsen om zich heen heeft. Hij wil zijn dochter Angélique uithuwelijken aan een arts om zijn eigen medische kosten te drukken. Charpentiers muziek versterkt het komische aspect van het toneelstuk en onderstreept de grappige situaties, waarin de medische wereld belachelijk wordt gemaakt.

Deze samenwerking was cruciaal voor de ontwikkeling van het Franse komedie-ballet. Tegelijkertijd vestigde ze Charpentier niet alleen als een veelzijdige componist, maar ook als één van de belangrijkste figuren van de Parijse muzikescène.

Ook na het overlijden van Molière, reeds in 1673, bleef Charpentier een geliefde componist voor theater auteurs. Zo werkte hij ook samen met Thomas Corneille en Jean Donneau de Visé. Keer op keer componeerde hij werken die meer musici vereisten dan het aantal dat Lully’s monopolie op theatrale muziek toeliet, tot de muziekgroep in 1685 besloot om Lully’s beperkingen te aanvaarden, wat meteen ook een einde maakte aan Charpentiers loopbaan als theater componist.

Prestigieuze aanstellingen

Toch betekende dit niet dat Charpentiers loopbaan daarmee helemaal ten einde kwam. Integendeel. Reeds in 1679 werd hij door de Grand Dauphin, de oudste zoon van Lodewijk XIV, aangesteld als componist voor de kapel van de prins. Voor hem schreef hij voornamelijk devotionele stukken, uitgevoerd door een klein ensemble. Mits de toelating van de hertogin de Guise, hergebruikte hij sacrale werken die hij voor haar schreef, een gunst die de hertogin zonder twijfel  goed uitkwam. En voor Charpentier zelf, legde dit natuurlijk evenmin windeieren. Zo kreeg hij al in 1683 een koninklijk pensioen, wat hem een zeer sterke financiële zekerheid gaf. 

Ook wanneer in 1688 zijn beschermvrouwe, de hertogin de Guise, overleed en daarmee zijn tewerkstelling aan het hof van de de Guises eindigde, was Charpentier’s reputatie zodanig gevestigd, dat hij vlot werd aangetrokken door de Jezuïeten als maître de musique voor hun Collège de Louis-le-Grand, en vanaf 1691 voor hun Eglise de Saint-Louis. In deze functie creëerde hij enkele van zijn meest gedenkwaardige religieuze composities, waaronder het Te Deum, waarvan de prelude tegenwoordig wellicht zijn bekendste werk is. Dit stuk, met zijn beroemde prélude, is door de jaren heen gebruikt als het themalied van de Europese Unie.

Waar Charpentier tot voor zijn verhuis naar de Saint-Louis vooral bekend stond om zijn oratoria, richtte hij zich vanaf dan vooral op bewerkingen van bijbelse psalmen en andere liturgische teksten. In deze periode werd hij ook de muziekleraar van Philippe de Chartres (later Philippe d’Orléans), die later niet alleen regent zou worden voor de jonge Lodewijk XV, maar zelf ook een begenadigd componist werd.

In 1698 werd Charpentier kapelmeester van de beroemde Saint-Chapelle in Parijs, waar hij tot aan zijn overlijden in 1704 zou blijven werken. Hoewel hij sinds zijn aanstelling bij de Jezuïeten zeer productief was, zijn er uit de periode van 1690 tot 1704 slechts weinig van zijn werken bewaard gebleven. 

Hij overleed in de Sainte-Chapelle op 24 februari 1704, en werd begraven op de nu verdwenen bijhorende begraafplaats.

Philippe d'Orléans, regent
Philippe, hertog van Chartres en later van Orléans, was één van de voornaamste leerlingen van Charpentier

Invloeden en muzikaal nalatenschap

Marc-Antoine Charpentiers muziek wordt gekenmerkt door zijn expressieve melodieën, rijke harmonieën en innovatieve structuren. Hij had een uitzonderlijk talent voor het combineren van de dramatische en emotionele expressiviteit van de Italiaanse barokstijl met de elegante en verfijnde Franse muzikale traditie. Dit resulteerde in een unieke muzikale taal die zowel krachtig als subtiel was, en die zijn werken onmiddellijk herkenbaar maakte.

Charpentier’s werk omvatte een breed scala aan genres, waaronder oratoria, motetten, opera’s, cantates en instrumentale muziek. Zijn oratoria en motetten tonen zijn meesterschap in het schrijven van complexe vocale polyfonie, terwijl zijn opera’s en cantates blijk geven van zijn vaardigheid in dramatische storytelling en karakterontwikkeling door middel van muziek. Zijn instrumentale muziek, hoewel minder bekend, is ook van hoge kwaliteit en toont zijn inventiviteit en gevoel voor structuur.

Ondanks de dominantie van Jean-Baptiste Lully aan het Franse hof, wat Charpentiers kansen beperkte om een prominente positie te verwerven, bleef hij trouw aan zijn artistieke visie en wist hij toch tot het hof van de Grand Dauphin en de latere Philippe d’Orléans door te drineg. Lully’s monopolie op de Franse operascène dwong Charpentier vaak om alternatieve wegen te zoeken voor zijn muzikale expressie. Zo richtte hij zich meer op religieuze muziek en het componeren voor privébeschermers zoals de hertogin van Guise. Charpentier’s toewijding aan zijn kunst blijkt des te meer uit zijn voortdurende innovatie en experimentatie binnen verschillende muzikale vormen en stijlen. Hij was niet bang om conventies te doorbreken en nieuwe muzikale mogelijkheden te verkennen. 

Daarnaast wist Charpentier als geen ander de liturgische en spirituele elementen in zijn religieuze composities te integreren, waardoor hij diepgaande muzikale ervaringen creëerde die de luisteraar raken. Zijn Te Deum is een prachtig voorbeeld van hoe hij de grandeur van de tekst muzikaal weet te vertalen. De beroemde prélude van dit werk, met zijn krachtige en majestueuze opening, blijft een van de meest herkenbare melodieën uit de barokperiode. Charpentier’s vermogen om emotie en devotie over te brengen, maakt zijn religieuze werken bijzonder indrukwekkend en onvergetelijk.

Ondanks de uitdagingen en beperkingen waarmee hij werd geconfronteerd, bleef Charpentier onvermoeibaar componeren en bijdragen aan de rijke muzikale cultuur van zijn tijd. Zijn werk biedt een fascinerend inzicht in de muziek en cultuur van het late 17e-eeuwse Frankrijk en blijft een bron van inspiratie en bewondering voor muzikanten en luisteraars over de hele wereld. Zijn muzikale nalatenschap, vooral zijn religieuze muziek en zijn bijdragen aan het Franse theater, wordt nog steeds gewaardeerd en uitgevoerd.

(Bronnen: Wikipedia, geneanet.org)